Geschreven door Peter van Remmen – Uitgave: 25 juli 2016 15:04 – Bron: Het Parool

Daniel de Ridder groeide op in Amsterdam, speelde sinds de D1 in de jeugd van Ajax, haalde het eerste elftal en rondde zijn Gymnasium af. Tot zover klinkt alles crescendo. Maar is dat wel echt zo geweest? “Het beeld is toch dat ik een jongen uit Oud-Zuid ben die altijd de wind in de rug heeft gehad. Het Vossius Gymnasium. Ajax. En dan heb ik ook nog het geluk dat ik sinds jonge leeftijd vloeiend Hebreeuws spreek. Maar een zondagskind ben ik zeker niet. Ik heb alles zelf moeten bevechten.”
In Het Parool praat de oud-Ajacied over zijn jeugd, Amsterdam en zijn voetbalcarrière. Zo is hij opgegroeid met zijn moeder, die als zelfstandige vrouw in de jaren zeventig naar Nederland kwam. “Het Koerdische en het traditionele zitten bij haar diep ingebakken. Dat ging niet altijd goed samen met mijn wereld en al helemaal niet met de wereld van Ajax. Voor alle duidelijkheid: mijn moeder is er altijd voor mij geweest. Zij houdt onvoorwaardelijk van me. Maar mentaal heb ik me in zeg maar ‘de buitenwereld’ vaak alleen gevoeld.”
Zijn vader is weinig bij de opvoeding betrokken geweest en dat miste hij wel. Ook als jeugdspeler van Ajax. “Ik kwam bij Ajax in de D1 en al die jongens – Wesley Sneijder, Johnny Heitinga – hadden een clan om zich heen, met een vader die overal vooraan stond. Mijn vader was er af en toe ook bij, maar ik wist nooit van tevoren hoe of wat. Hij kon vervolgens ook weer maanden wegblijven. Aan de andere kant denk ik dan: in die selectie zat ook Nando Rafael, die uit een oorlogsgebied naar Nederland was gevlucht. Die had geeneens ouders meer.”
Toch had hij het niet makkelijk. “Zeker in de jeugd moest ik schakelen. Bij Ajax is geen enkele emotionele begeleiding, al zijn er vanzelfsprekend altijd uitzonderingen. Maar toen ik wat ouder werd en veel talent bleek te hebben, vonden trainers het meestal vervelend dat ik mijn school wilde afmaken. De laatste drie jaar van het gymnasium waren in combinatie met het voetbal echt moeilijk. Ik stond om zes uur op en ging om één uur ’s nachts pas weer slapen. Ik trainde twee keer per dag. Daardoor miste ik steevast de laatste twee uur van school. Richting mijn eindexamen moest ik een toernooi en wedstrijden met hogere teams laten lopen. Ook Danny Blind, toen trainer van de A1, keek daar raar van op. Ik was in zijn ogen die jongen die niet écht wilde.”
Waarom het talent van De Ridder nooit volop is benut, probeert hij uit te leggen. “Ik rendeer het beste als ik vertrouwen krijg. Als mens en als speler. Te vaak heb ik dat vertrouwen niet gekregen, of in elk geval niet de vrijheid die ik nodig had om optimaal te kunnen presteren, Als ik me beperkt voel, val ik weg. Dan raak ik gefrustreerd en ga ik me eraan storen dat ik word gekortwiekt. Dat is het moment dat ik vragen ga stellen. Of me juist helemaal terugtrek als ik merk dat er geen dialoog mogelijk is.”
De Ridder, die deze zomer als analist bij de NOS werkte, wil het liefst nog voetballen. “Er kwamen wel al wat aanbiedingen, waaronder een zeer lucratieve uit Japan. Dat was niet wat ik wilde. Dus ik wacht nog even af. Omdat ik vind dat ik goed en fit genoeg ben om nog op een bepaald niveau mee te doen. Maar als het er niet meer inzit, kijk ik tevreden terug op een carrière die me onder meer langs de Eredivisie, de Primera División en de Premier League voerde. Ik kon dat niveau kwalitatief makkelijk aan – en dat geeft me veel voldoening.”